Op 1 april treedt de wet tot invoering van de Federal Learning Account (FLA) in werking. Dat is een registratietool waarin alle opleidingen aangeboden aan elke werknemer van alle Belgische ondernemingen moeten worden geregistreerd. Die FLA is ingevoerd om het individueel opleidingsrecht uit de Arbeidsdeal te beheren en te controleren. De gezamenlijke werkgeversorganisaties Beci, Boerenbond, UCM, Unisoc, Unizo, UWE, VBO en Voka hechten groot belang aan levenslang leren maar stellen samen vast dat de FLA geen toegevoegde waarde heeft om te komen tot een echte opleidingscultuur in alle ondernemingen én leer-eigenaarschap bij elke burger. Bovendien is de uitwerking van die bijkomende administratieve verplichting voor de ondernemers onuitvoerbaar.
Het evenwicht tussen inspanning en resultaat is volledig zoek. De werkgeversorganisaties vrezen dat die werkwijze het draagvlak ondergraaft in plaats van vergroot. Het beste zou deze regeling, gezien de huidige stand van zaken, dan ook worden ingetrokken.
De verschillende werkgeversorganisaties zijn niet te spreken over de gebrekkige en onvolledige voorbereiding, de onbeantwoorde vragen, niet uitgeklaarde onduidelijkheden, het niet respecteren van het ‘only once’-principe, een weinig succesvol pilootproject en de minimale terugkoppeling naar de sociale partners. Los van de vraag of een controle-instrument rond opleiding überhaupt nodig is, is de urgentie waarmee dit project overhaast en onvoldoende doordacht op poten wordt gezet onnodig en ongezien.
Administratieve vereenvoudiging moet een speerpunt zijn bij het ondersteunen van werkgevers. Ondernemingen bieden hun werknemers graag opleidingen aan, want elke werkgever is zich terdege bewust van de nood aan permanente ontwikkeling. Nu verplicht de overheid hen echter om hun energie te steken in het bijhouden van een dubbele opleidingsboekhouding waardoor men in een hele administratieve rompslomp terechtkomt. Naast bedrijfsinterne systemen moet nu ook een overheidstool aangevuld worden met al die opleidingsinformatie.
Ook een resem bestaande rapporteringen werden niet onder de loep genomen, om na te gaan of ze dubbelop zijn en dus afgeschaft kunnen worden.
Sinds de start van de besprekingen rond de wet, hebben de werkgevers hun bezorgdheden geuit over de snelheid waarmee de tool wordt ontwikkeld en de kwaliteit ervan. In een ideaal scenario wordt de tijd genomen om het ecosysteem van opleidingen in kaart te brengen, verschillende scenario’s uit te werken, op mogelijke valkuilen en moeilijkheden te anticiperen, en op basis daarvan een afgewerkt product dat haalbaar én merkbaar is ter beschikking te stellen van de werkgevers.
De werkgevers begrijpen niet waarom dit project met zo’n vaart moet worden uitgerold. Er wordt geschermd met termen zoals “de verbetering van de werking van de Belgische arbeidsmarkt” en “het belang van opleiding voor de arbeidsmarkt”, maar die argumenten gelden niet voor de 1 miljoen werknemers van de publieke sector want zij worden niet gevat door de wet.
Op zijn minst een twijfelachtige beslissing wanneer bovenstaande argumenten worden gehanteerd om ongeziene drukte zetten op de werkgevers in de private sector om op 1 april klaar te zijn voor een nieuwe wetgeving waarvoor op vandaag zelfs nog geen instructies ter beschikking zijn. Integendeel, die zouden pas eind maart, aan de vooravond van de inwerkingtreding, beschikbaar zijn.
Wat wél op tafel ligt is een waslijst met vragen en onduidelijkheden waar werkgevers slechts gedeeltelijk, met mondjesmaat en na veel aandringen antwoorden op krijgen. Die lijst wordt daarenboven elke dag langer en langer.
Los van de vraag of deze registratietool ook daadwerkelijk zal zorgen voor een betere leercultuur, zijn de gezamenlijke werkgeversorganisaties van mening dat dit project enkel kan slagen wanneer iedereen zijn huiswerk maakt. De vraag aan de bevoegde instanties is dan ook duidelijk: stel de inwerkingtreding van de wet uit, rol een volwaardig pilootproject uit, los alle openstaande vragen op, werk alle onduidelijkheden weg, bezorg de werkgevers alle noodzakelijke informatie en ondersteuning om ermee aan de slag te gaan en geef ze voldoende tijd om zowel financieel als administratief de nodige voorbereidingen te kunnen treffen. Alleen dan kan men redelijkerwijs van alle werkgevers — groot én klein —verwachten dat ze deze extra last dragen.