Tijdens de zomermaanden konden de meesten van ons minstens een paar dagen rust en ontspanning genieten. Wellicht de gelegenheid om wat afstand te nemen van de fusie-relatie met ons aller baas: de smartphone. Geef toe: in amper tien jaar (de iPhone verscheen in 2007) heeft de smartphone de mens verslaafd.
Een grappige parallellie: in zijn boek Sapiens legt Yuval Noah Harari uit hoe de mens in prehistorische tijden in de val van de tarweteelt viel. Vroeger was de mens een jager en plukker, een zwerver die volgens de seizoenen en de beschikbaarheid van voedsel van zone naar zone verhuisde. Met de teelt van tarwe werd de mens sedentair. Omdat een oogst slecht (of vernietigd) kon zijn, moest de mens meer produceren dan hij verbruikte. Hij had meer handen nodig, dus meer kinderen. En om deze extra kinderen te voeden, moet hij meer tarwe telen. Een deel van de overtollige productie kon worden verkocht aan het naburige dorp. En zo verder, met onomkeerbare gevolgen voor de levensstijl van de mensheid, de handel, de economie, de politiek en zelfs de religie.
Onze smartphones? U zult zeker opperen dat we met de tijd mee moeten. Nu, ook in de jaren vijftig van de vorige eeuw kwam er verzet, toen tegen de opkomst van de televisie. Die ging de cultuur om zeep helpen, mensen dom maken, het lezen afleren enz. Uiteindelijk bleek dit helemaal niet waar: de beeldbuis droeg bij tot de verspreiding van de cultuur en opende onze geest voor nieuwe horizonten.
Het enorme verschil tussen TV en smartphone ligt in de dagelijkse gebruiksduur en intensiteit. Net zoals het geen goed idee zou zijn om 12 uur per dag televisie te kijken (of 12 uur per dag te lezen), is het niet aangewezen om 12 uur per dag met de smartphone verbonden te zijn. Nochtans doen we dat.
Laten we uiteraard een onderscheid maken tussen beroepsmatig gebruik en vrijetijdsbesteding. Voor wie verantwoordelijkheden uitoefent, is het natuurlijk een groot voordeel om te allen tijde bereikbaar te zijn en in real time over informatie te beschikken. Zeker en vast, maar deze redenering heeft zijn grenzen: obsessie en domheid.
Toen de e-mail aan het eind van de jaren negentig wijdverbreid raakte, nam de kruissnelheid van de arbeidswereld indrukwekkend toe. Voor die tijd duurde het dagen, en internationaal zelfs weken, voor een uitwisseling van papieren brieven. Dankzij deze wachttijd konden we er letterlijk “eens over slapen“. We deden ons best om geen onzin te schrijven en konden ons niet veroorloven op onnodige details in te gaan.
Sinds de opkomst van de e-mails (en dus zeker de berichtjes die we snel-snel tussen twee deuren op een smartphone tikken), kunnen we 50 schriftelijke berichten per dag uitwisselen met dezelfde persoon (of groep mensen). Deze e-mails zijn vaak onvoldoende doordacht en overladen met een pak waardeloze details.
Net zoals ‘vergaderitis’ (vandaag een ernstige bedrijfskwaal), levert ‘communicatienitis’ noch kwaliteit, noch efficiëntie op. Weinig maar goed communiceren, daar gaat het om. En geef liever een slim antwoord op een verzoek, zelfs al neemt dit – och, lieve hemel! – 24 uur in beslag.
Zowel voor het beroep als voor vrije tijd bepalen we best een tijdspanne waarin we bereikbaar zijn. Is het buiten deze uren echt belangrijk om een e-mail te beantwoorden of te kijken wie onze Facebook-berichten “leuk” vond? Is het echt nodig om de laatste onnozele uitspraak van Trump te achterhalen voordat we naar bed gaan, of kan het wachten tot morgen? Moeten onze kinderen opgroeien in de aanwezigheid van slome ouders op hun smartphones, ouders die in multi-tasking modus nu en dan kort, onduidelijk en verstrooid antwoorden?
Laten we een onderscheid maken tussen wat belangrijk en dringend is, en wat ons gewoon ongelukkig maakt. De smartphone een prachtig werkinstrument? Zeker en hij moet daarom onze dienaar zijn is, geen slavendrijver!