Een wetsvoorstel neergelegd door de regering op 14 december ll bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Sedert de aanneming van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, werd het vrijwilligerswerk gereglementeerd in de Belgische rechtsorde. Hiermee werd niet enkel een vooruitgang geboekt op wettelijk vlak maar werd er tevens komaf gemaakt met de bestaande rechtsonzekerheid.
Vóór de inwerkingtreding van de wet werden de arbeidsrechtbanken en het Hof van Cassatie genoodzaakt een standpunt in te nemen betreffende het “beroep doen op” vrijwilligerswerk. Doch zijn zij nooit tot een gemeenschappelijk standpunt gekomen. Sommigen hebben ervoor gekozen om tot herkwalificatie in een arbeidsovereenkomst over te gaan, anderen niet.
Met de wet van 3 juli 2005, werd vrijwilligerswerk toegestaan mits het respecteren van bepaalde voorwaarden.
Het vrijwilligerswerk beoogt, zonder enige uitzondering, alle soorten activiteiten dewelke verricht worden op het Belgisch grondgebied of in het buitenland, zolang deze georganiseerd worden vanuit België en op voorwaarde dat de vrijwilliger zijn hoofdverblijfplaats heeft in België,
Zo kan een VZW, actief in de opvang en het verblijf van personen met een handicap, beroep doen op de “vrijwilligersdiensten” van Belgische ingezetenen, voor de verblijven die zij in het buitenland organiseert voor haar ingezetenen.
Het vrijwilligerswerk dient vrij en onbezoldigd te worden uitgeoefend en kan enkel georganiseerd worden met een organisatie, groep, gemeenschap of één of meer personen die als tussenpersoon fungeren en mits zij een onbaatzuchtig doel wensen te bereiken.
De wet somt verscheidene verplichtingen op dewelke toepasselijk zijn op de organisatie die beroep doet op vrijwilligers, (informatieplicht, onderschrijving van een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering, burgerlijke aansprakelijkheid). Tevens verduidelijkt de wet de onderverdeling van verantwoordelijkheden tussen de organisatie en de vrijwilliger.
Bovendien kan vrijwilligerswerk niet worden verricht door een persoon die reeds met de organisatie verbonden is middels een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling voor dezelfde activiteit.
Zo zal bijvoorbeeld een opvoeder die reeds belast is met het toezicht op bewoners met een handicap zich niet als vrijwilliger kunnen aanbieden om deze personen te begeleiden op een reis naar het buitenland. Deze diensten zullen steeds uitgeoefend worden binnen het kader van een arbeidsovereenkomst.
Er mag aan de vrijwilliger een forfaitaire vergoeding worden toegekend zodoende zijn kosten te dekken. Deze vergoeding wordt voor het jaar 2019, geplafonneerd tot een maximumbedrag van 34,71 EUR per dag en 1.388,40 EUR per jaar. Het effectieve voordeel van deze vergoeding bestaat erin dat er geen sociale en fiscale lasten moeten worden gedragen. De vrijwilliger ontvangt, gelet de aard van deze onkostenvergoeding, het bruto- voor een nettobedrag.
Dit jaarlijks plafond werd, voor sommige vrijwilligers, opgetrokken tot een bedrag gelijk aan 2.549,90 EUR en dit vanaf de 1e januari van dit jaar.
Deze verhoging is van toepassing op volgende personen: sporttrainer, sportlesgever, sportcoach, jeugdsportcoördinator, sportscheidsrechter, jurylid, steward, terreinverzorger-materiaalmeester, seingever bij sportwedstrijden, nachtoppas en dagoppas bij hulpbehoevende personen, niet-dringend liggend ziekenvervoer.
In geval men bovenstaande bedragen overschrijdt, dient men de realiteit en het bedrag van deze kosten te bewijzen.
Bij gebreke, zullen zowel de organisatie als de vrijwilliger zich blootstellen aan het risico op herkwalificatie van de vergoeding in loon waarop er sociale zekerheidsbijdragen en roerende voorheffing dienen te worden betaald. Hieraan kunnen tevens nalatigheidsinteresten en administratieve boetes worden gevoegd.
Tevens kan de organisatie tussenkomen in de betaling van de reële vervoerskosten. Deze tussenkomst wordt wettelijk beperkt tot maximaal 2000 kilometer per jaar.
Wat de toegang tot vrijwilligerswerk betreft, had de wetgever tot doel deze open te stellen voor verscheidene categorieën van begunstigden van de sociale uitkeringen. Zo kunnen zowel werklozen als vervroegd gepensioneerden, arbeidsongeschikte personen, personen die een integratie-inkomen of IGO ontvangen, personen met kinderen ten laste en asielzoekers, zich kandidaat stellen teneinde vrijwilligerswerk te verrichten.
Deze regeling dewelke vorige zomer haar 13e verjaardag vierde, werd in 2015 geëvalueerd.
Blijkt dat het een essentiële steun is voor de goede werking van de vrijwilligerssector actief in België of op basis hiervan georganiseerd is. In 2015, waren er meer dan één miljoen personen actief in het kader van vrijwilligerswerk.
Teneinde dit succes te ondersteunen en op basis van de aanbevelingen ingewonnen bij de Hoge Raad voor vrijwilligers, heeft de regering een wetsvoorstel ingediend bij de Kamer met het oog op verbetering van deze wet.
De beoogde verbeteringen kunnen als volgt worden opgesomd:
- De bestuursvrijwilligers worden op nauwgezette wijze geïdentificeerd teneinde een automatische toepassing van de sociale zekerheid voor zelfstandigen te vermijden.
- De informatieplicht van de organisatie wordt versterkt ten aanzien van de vrijwilligers waarop zij een beroep doet.
- De term “vergoeding” wordt vervangen door de term “kostenvergoeding” om de nadruk te leggen op het onbezoldigd karakter van het vrijwilligerswerk.
- Een gedeeltelijke uitbreiding van de kosten/vergoedingen die niet voor beslag vatbaar zijn.
Desondanks de Hoge Raad voor Vrijwilligers aangedrongen heeft op een wijziging van het huidige systeem, heeft de regering de vereisten, inzake informatieverstrekking en voorafgaande toestemming dewelke door de wet worden opgelegd aan werklozen en begunstigden van opvang, niet beperkt.
Dit is voor kritiek vatbaar aangezien het niet ongebruikelijk is dat een werkloze persoon, zonder voorafgaande kennisgeving door de RVA, wordt gesanctioneerd.
Ondanks deze verbeteringen werd er, naar ons inziens, door de wetgever één essentieel punt uit het oog verloren. Deze beoogt de formalisering van vrijwilligerswerk. Doch wordt er heden geen enkele vereiste door de wet gesteld teneinde een schriftelijk document op te stellen. Een organisatie en een vrijwilliger kunnen informeel samenwerken zonder dat dit dient te worden geformaliseerd. De forfaitaire vergoeding dient niet het voorwerp uit te maken van een fiscale fiche noch dient zij te worden opgenomen in de belastingaangifte van de vrijwilliger. De organisatie dient geen enkele verklaring afleggen aan de overheid.
Dit gebrek aan transparantie kan in vraag worden gesteld en kan zowel de organisatie als de vrijwilliger blootstellen aan risico’s.
Het is inderdaad mogelijk dat de inspectiediensten zich weinig of niet tolerant zullen opstellen bij gebreke aan enige documentatie. Om deze reden raden wij de organisaties, dewelke beroep wensen te doen op vrijwilligers, ten sterkste aan om het vrijwilligerswerk op formele wijze te organiseren teneinde eventuele onaangename verrassingen te voorkomen.
Marie Michaud-Nérard, Partner Thales Maïté Rowies, Avocate Thales